Een vriend van mijn vader vindt me een verwaand en een verwend nest, en met hem ook de rest van de wereldbevolking. Ik loop hem voorbij in de straat en mijn dromen en hij snuit subtiel zijn neus die van dichtbij op een geplette aardappel lijkt. Ik heb een pesthekel aan mensen met een kolossale neus. Een neus hoort niet gigantisch te zijn, net zoals benen niet hoeven te concurreren met stelten of spaghetti met de takken van een Juglans regia.

Het is donderdagavond en wat nog erger is dan een donderdagavond is een donderdagavond waarop de spiegel barst van ouderdom, Léon, mijn vierjarig goudvisje, naar de eeuwige viskommen trekt, mij verlaat, en de rode zee doorheen mijn favoriete slip vaart. In mijn kast liggen nog genoeg verse onderbroeken, maar niet zoals deze: hij maakte al een diploma-uitreiking mee, de geboorte van mijn metekind en enkele zonnige vakanties. Sommige mensen hechten zich aan maaltijden en driemaal camillethee per dag, ik hecht me aan mijn onderbroeken.
Vanavond stuur ik geen berichtje naar mijn lieve schat om te zeggen dat ik zijn grammaticaal incorrecte déclarations d’amour mis, want mijn zelfbeeld is momenteel lager dan de zeespiegel en ik wil niet overkomen als een onzekere puppy met dito huilogen. Iedereen wil tegenwoordig anders zijn, waardoor standaard nu uniek is geworden. Waarom ben jij anders? Ik zat op zijn schoot en we schommelden ons een weg naar de hemel, en ik miste het zorgeloze meisje dat ik vroeger dacht te zijn maar diep vanbinnen jamais was.
En ondertussen wacht en blijf ik wachten op hem, om me te vertellen dat hij zonder mijn vreemde accent de slaap niet kan vatten.