top of page

De jongen van op het strand

Ik was een jaar of acht toen ik verliefd was op de jongen van het strandhokje naast het onze. Dag na dag ging ik naar zee op om hem even te zien. Hij was een paar jaar ouder dan ik en toen de mooiste jongen die ik ooit gezien had. Ik wist zeker dat hij mij ook wel zou zien zitten.

Het feit dat we na de vakantie weer naar huis zouden reizen, maakte mij niets uit. Bij echte liefde maakt het niet uit dat ik in de kempen woon en hij in Antwerpen, dacht ik. Hij hoorde bij mij en ik bij hem. Uiteraard wist hij nog van niks, want het tegen hem vertellen durfde ik niet. Het was zijn moeder, een goede vriendin van ons ma, overigens ook opgevallen dat ik tien keer per dag over het windzeil kwam kijken. Verkoudheden heb ik overgehouden aan het typisch Belgisch zomerweer in mijn mooiste badpakje.


Op een avond had ik gezien dat hij een zandkasteel aan het bouwen was met zijn broer en een meisje dat op het strand werkte. Het meisje was zeker twee jaar ouder dan ik en had stoere kleding aan. Ze probeerde hem te versieren, zag ik. Ze hing tegen hem aan en was de hele tijd met hem aan het praten. Ik ging er bij staan. “Doe je mee?”, vroeg hij. “Ja natuurlijk, graag”, zei ik verrast op mijn allervriendelijkste toon. Hij lachte en gaf me een schop aan, waarvan ik mezelf afvroeg hoe ik het ding, dat groter was dan ikzelf, in godsnaam moest hanteren. “Maak jij twee grote torens,” zei mijn grote & eeuwige liefde. Ik keek het meisje aan en ramde demonstratief de schop in het zand. Ik zou ze wel eens laten zien wat ik over had om hem de mijne te maken. Op dat moment werden mijn muze en zijn broer geroepen door hun moeder. Het meisje droop af en ik ook.


Toen ik tien stappen had genomen, werd ik op mijn schouder getikt. Hij stond achter me. “Hoi”, lachte hij. “We hadden het idee dat je ons wel leuk vindt, je komt minstens vier keer per dag eens kijken.” Ik wist niet wat ik moest zeggen. Ik was betrapt. “Nou, als je wil, mag je wel meer mee komen spelen.” Hij reikte me de schop aan, “Die is voor jou” zei hij en vanaf dat moment wist ik zeker dat hij mij ook wel zag zitten. Alexander, las ik op zijn naamplaatjesketting. “Dank je wel”, stamelde ik en keek hem met stomheid geslagen na toen hij het strandhokje weer binnenliep. Zijn moeder, die in de deuropening alles had gezien, knipoogde. Die had ik dus ook al mee.


De volgende avond had ik al mijn moed bij elkaar geraapt om het hem te gaan zeggen. Ik had zelfs een bloem van papier-maché voor hem gemaakt en ging hem vertellen dat hij de mooiste jongen was die ik ooit had gezien en dat ik, als het nodig was, voor hem naar Antwerpen wilde komen. Ik had speciaal voor hem uren gezwoegd om die bloem in elkaar te prutsen, samen met mijn moeder. Een hele mooie roze. Toen ik hun strandhokje naderde, draaide mijn maag om.


Achter het windscherm, naast het hun hokje stond hij. Hij was aan het zoenen met het meisje dat op het strand werkte. In een innige omhelzing stonden ze daar. Blijkbaar was die mooie Alexander toch niet voor mij weggelegd. Hij vertrok de volgende dag en zij ging hem waarschijnlijk elk weekend opzoeken in Antwerpen, ze was immers iets ouder dan ik. Blijkbaar zag hij niet in wat ik hem te bieden had.


De roze bloem heb ik voor straf naar haar kop gegooid.


En toch, toch kan ik het niet laten om elk jaar even te kijken of ik hem weer zie, ergens op het strand in Knokke.

bottom of page